Dokter Kurt Reuben tekent met houtskool de Madonna en het kind. Uit het evangelie van Johannes haalt hij de tekst: “Licht, liefde, leven.” Hij hangt de tekening op in een bunker. De Madonna met het kind wordt een bedevaartsoort voor vele Duitse soldaten.
Het is december 1942. Een deel van het Duitse leger viert Kerstmis in Stalingrad. Diep in de USSR zijn ze al een paar weken omsingeld door het Rode Leger. Temperaturen zijn diep onder nul. Eten is schaars. De hoop op redding neemt per dag af. Met spiritualiteit, kameraadschap en muziek houden ze de moed erin.
In delen van de stad zitten de strijdende partijen heel dicht op elkaar. Dan zijn linies gescheiden door een straat of steeg. Soms slechts door een plafond. De ene partij bezet dan de kelder en begane grond. De andere partij huist in de verdiepingen daarboven. Ondank de strijd, zingen ze rond kerst her en der met elkaar liederen en n er is zelfs een geval bekend waar Russen en Duitsers canon zingen.
Gewone mensen in oorlog maken keuzes .Mensen zoals u en ik. Studenten zoals Hans en Sophie Scholl, broer en zus die lid waren van verzetsgroep De Witte Roos in MĂŒnchen in de jaren ’40.
Gewone mensen zoals u en ik bepalen het verloop van een oorlog. Timmerlieden, schoenmakers, slagers, taxichauffeurs en studenten zoals Hans en Sophie Scholl (foto), en Christoph Probst.
In de jaren ’40 waren laatstgenoemden lid van de verzetsgroep De Witte Roos die in MĂŒnchen intellectuele pamfletten maakte. Ze riep op tot stil verzet tegen het nazi-regime.
De Witte Roos verspreidde haar pamfletten door heel Duitsland. Een aantal bereikten Engeland, werden daar massaal bijgedrukt en door Britse bommenwerpers boven Duitsland afgeworpen.
Op 18 februari 1943 werden ze tijdens het verspreiden van hun boodschap ontdekt en opgepakt. Ze werden ter dood veroordeeld en op 22 februari onthoofd. Een uur voor de executie mochten de ouders in tien minuten afscheid van ze nemen.
Deze drie studenten zijn mensen zoals u en ik die met hun daden het verschil probeerden te maken.
De verrader heette Jakob Schmid, lid van de nazi-partij en concierge op de universiteit. Als beloning ontving hij 3000 reichsmark en werd hij promoveerd. Honderden studenten juichten hem toe toen de universiteit hem voor zijn daad eerde. Ook dat waren gewone mensen, zoals u en ik.
Schmid werd na de oorlog door de Amerikanen opgepakt en door de rechter veroordeeld tot 5 jaar dwangarbeid.
Boeing B-17G Flying Fortress Wee-Wilie wordt neergeschoten boven Duitsland. Foto: USAAF Imag.
De Amerikaanse luchtmacht kiest in tegenstelling tot de RAF voor bombarderen bij daglicht. Ze willen burgerslachtoffers zoveel mogelijk zien te voorkomen. De prijs van die keuze is enorm en daar wil ik in deze serie waargebeurde historische verhalen even bij stilstaan.
Als de Amerikaanse luchtmacht zich in in de Tweede Wereldoorlog in Europa meldt, dan is de luchtoorlog al een paar jaar bezig. Het zijn tot dan vooral de Engelsen die de kolen uit het vuur halen. Hun commandant is Arthur Harris. Hij gelooft heilig in tapijtbombardementen op Duitse steden. Zijn bloeddorstige en nietsontziende beleid levert hem de bijnaam ‘Bomber Harris’ op. De Amerikanen onderschrijven de Engelse tactiek niet en kiezen voor precisie-aanvallen.
Uitgelachen door de Engelsen
Die Amerikaanse filosofie is bedacht door een verkoper van een bommenrichter. Voor het uitbreken van de oorlog overtuigt hij de luchtmacht ervan dat ze met zijn richtsysteem van grote hoogte bommen in een vat kunnen gooien. De luchtmacht gaat ervoor en oefent erop, maar de oorlog komt te vroeg.
Als de Amerikanen in Europa aankomen en hun tactiek bekend maken, lachen de Engelsen hen uit. Preciezer bombarderen betekent overdag vliegen. Dat is een directe confrontatie met de Duitse luchtmacht en dat zien de Engelsen niet zitten.
Een verschil van dag en nacht
Bomber Harris kiest ervoor om ‘s nachts structureel hele steden plat te gooien. Dat is jammer voor de burgerbevolking, maar de enige manier om er zeker van te zijn dat je schade doet aan infrastructuur en industriĂ«le doelwitten. En de manier om zoveel mogelijk vliegtuigen heel thuis te krijgen. De Amerikanen kiezen heel bewust voor minder burgerslachtoffers en bombarderen overdag en ze accepteren de prijs van de keuze.
Onder moeilijke omstandigheden doen de jonge Amerikanen tot het bittere eind hun uiterste best om burgerslachtoffers te voorkomen. Dat lukt pas vanaf het begin van het laatste oorlogsjaar als de B-17’s een stuk lager kunnen vliegen en het richten daardoor makkelijker wordt.
Na de oorlog wordt Bomber Harris bekritiseerd voor zijn misdaden tegen de mensheid, een verwijt dat de Amerikanen niet ten deel valt. Maar tegen welke prijs? Tijdens sommige aanvallen verliezen ze overdag tussen de 25% en 50% van de bommenwerpers. Dat is een enorm aantal. 38.418 jonge Amerikanen overleefden het niet en dat is de prijs van de keuze.
Camerafabrikant Leica is uitvinder van de 35mm fotografietechniek en heeft talloze patenten op haar naam staan. In de jaren 30 van de vorige eeuw was ze marktleider en maakte in die hoedanigheid in de tweede wereldoorlog de fotocameraâs voor nagenoeg alle strijdende partijen en de meeste journalisten. Alle kanten van de oorlog werden op die manier met een Leica vastgelegd. Minder bekend is de Leica Freiheitszug (de vrijheidstrein).
Leica is opgericht in Duitsland, maar had in de jaren â30 fabrieken over de hele wereld en was nog altijd eigendom van de familie Leitz die het bedrijf oprichtte. Met Ernst Leitz II stond de tweede generatie aan het roer.
Leica stond bekend om zijn robuuste en compacte cameraâs, en om zijn goede personeelsbeleid. In de tijd dat vakbonden nog vochten voor hun bestaan kende Leica al iets dat we nu een social plan zouden noemen. Leica zorgde voor zijn medewerkers, ook als ze ziek waren, of uit een milieu kwamen dat geen recht (!) had op bepaalde medicijnen.
Ruim voordat Hitler aan de macht kwam werd het sentiment richting Joden heel negatief. Ze werden ze stapsgewijs uitgesloten van deelname aan delen van de samenleving. De Joodse gemeenschap trof voorbereidingen om het land en zelfs het continent te verlaten. Ernst Leitz zag het met lede ogen aan bedacht de âVrijheidstreinâ.
In 1933 werd Hitler onderdeel van de Duitse regering en kreeg de NSDAP politieke macht en daarmee werden de maatregelen tegen Joden steeds strenger. Een jaar later had de man met de snor de absolute macht en kon het alleen maar slechter worden, aldus de familie Leitz.
Ernst Leitz zette de Vrijheidstrein in beweging en hielp iedereen die weg wilde Duitsland uit. Hij gaf ze een Leica personeelsnummer en plaatste ze met hun familie over naar fabrieken en kantoren in het verre oosten, Engeland, Canada of de Verenigde Staten. Daar kregen ze een Leica camera en een uitkering tot ze werk hadden gevonden. De Vrijheidstrein bereikte haar hoogtepunt na de Kristalnacht in 1938 en hield op toen Duitsland in 1939 de grenzen sloot.
Ernst Leitz II maakte maximaal gebruik van de positie die hij als internationale marktleider had. Leica was immers een belangrijke bron van vreemde valuta voor het Derde Rijk en producent van hoogwaardige optische camerasystemen. Helemaal ongeschonden kwamen ze niet uit die periode, want diverse leden van het management werden opgepakt onder verdenking van het helpen van Joden en moesten door Leica worden vrijgekocht.
Dochter Elsie Kuhn-Leitz werd opgepakt door de Gestapo toen ze Joden hielp ontsnappen naar Zwitserland. Na stevige martelingen werd ze uiteindelijk vrijgelaten, maar tijdens de oorlog weer opgepakt toen ze de werkomstandigheden van dwangarbeiders in de fabrieken probeerde te verbeteren.
De familie wilde ook na de oorlog geen publiciteit rond de Vrijheidstrein en de diverse onderscheidingen die Ernst Leitz II en dochter Elsie Kuhn-Leitz voor hun werk ontvingen. Ze vonden het de normale gang van zaken.
Eenmalig werkte de familie mee aan een boek over deze situatie. Dat was pas nadat alle betrokkenen waren overleden. Dat boek is geschreven door de Amerikaanse Rabbi Dabba Smith: âThe Greatest Invention of the Leitz Family: The Leica Freedom Train.â
Bij het uitbreken van de oorlog ging de 16-jarige Sloveense Albina-Mali-Hocevar bij het verzet, of ‘de partizanen’ zoals dat in Oost-Europa wordt genoemd. Op 17-jarige leeftijd raakte ze in de strijd twee keer gewond, op haar 18e heel serieus in haar gezicht. Ze bleef bij de partizanen en vocht nog twee jaar door, tot het eind van de oorlog. Ze overleed in 1975 en werd tussentijds herhaaldelijk onderscheiden voor dapperheid.
In de Tweede Wereldoorlog produceerde Amerika de bulk van de aluminium die benodigd was voor de productie van vliegtuigen van zowel de Westerse geallieerden als de USSR. Wist je dat het merendeel van de erts die hiervoor benodigd was uit Suriname kwam?
Om het in Suriname gestationeerde Nederlandse leger te ondersteunen werd in 1939 de Surinaamse Schutterij opgericht, een eenheid die 5.000 man sterk zou worden. Om de bauxiet-mijnen te verdedigen stuurden de Amerikanen in 1942 2.000 extra troepen met 73 tanks naar de Nederlandse kolonie.
De Schutterij mocht niet buiten Suriname opereren, maar veel Surinamers deden dat wel. Ze dienden in het algemene Nederlandse leger, zoals in de in Engeland opgerichte Prinses Irene Brigade, maar ook in alle geledingen van de Nederlandse Marine en Koopvaardij en de luchtmacht. Vanaf 1943 trokken honderden Surinamers naar Australië waar ze tot soldaat werden opgeleid en bij KNIL werden gevoegd om tegen Japan te vechten. Vele in Nederland woonachtige Surinamers, zoals Anton de Kom (waar we al eerder over schreven), speelden een rol in het verzet.
De rol van de Nederlandse overzeese gebieden en de mensen die daar woonden wordt in de Nederlandse geschiedenis veelal vergeten, maar hun inzet en lijden was er niet minder om. Ook daar woonden moeders die voor langere tijd hun zoon moesten missen en dagelijks naar bed gingen met de angst op slecht nieuws van het front.
De wind giert door de gaten in de cockpit en doet pijn in mijn gezicht. Mijn ogen worden beschermd door een bril. Ik zit vast gesnoerd in mijn kleine stoel en kan nauwelijks bewegen. Het angstzweet staat op mijn rug en tussen mijn billen, terwijl mijn kruis en dijen onder de urine zitten.
Nog een paar kilometer en dan kunnen we na 7 uur vliegen eindelijk onze bommen op het doel gooien en terug naar huis. We trotseren een muur van staal opgetrokken door de talloze luchtdoelkanonnen die de raffinaderij in Roemenië beschermt.
Zware verliezen
Zoals van te voren bedacht vliegen we laag. Extreem laag. Op slechts 15 meter hoogte scheren we over de bomen. Het moest een verrassingsaanval worden, maar dat is dus niet gelukt.
We vliegen zo laag dat onze boordschutters voor en achter de luchtdoelkanonnen op de grond onder vuur kunnen nemen. We hebben geen idee of het wat uithaalt, maar het geeft ons in ieder geval het gevoel dat we iets terug doen.
Inferno
Inmiddels vliegen we boven het grote industriĂ«le complex waar de naziâs naar het schijnt tweederde van hun olie vandaan halen, dus bommen los. Het zijn er maar 6 van elk 500 pond, want de rest van het bommenruim wordt ingenomen door een extra brandstoftank zodat we ook nog terug kunnen komen op onze vliegbasis in Noord-Afrika.
Ik stuur hard naar stuurboord om zo snel mogelijk weg te komen van dit inferno. We blijven laag vliegen, want anders zijn we een hele makkelijke prooi voor de Duitse – en Roemeense luchtmacht.
De bommenwerper naast me wordt geraakt en ik zie een vlam uit de derde motor slaan. Tegelijk hoor ik de Punt-50 mitrailleurs van onze bovenkoepel ratelen. Dat betekent dat we aangevallen worden door jachtvliegtuigen.
Automatisch wil ik een ontwijkende beweging maken, maar in formatie kan dat niet. Ik moet vertrouwen op mijn boordschutters die onafgebroken schieten.
De brand in de B-24 naast me is uit, maar ik zie twee motoren stilstaan. De piloot meldt dat hij Afrika niet gaat halen, maar uit zal wijken naar het neutrale Turkije.
Mijn bemanning bekommert zich om de twee gewonden, terwijl ik onze beschadigde B-24 over de bergen heen in de wolken trek. Eindelijk beschutting. Verder gebeurt er onderweg niets. Ruim vijf uur later landen we in Libië.
Tijdens het taxiën vraagt mijn co-piloot of ik nog koffie wil, aangezien de thermoskan nog half vol zit en nog warm is. Terwijl ik van mijn koffie geniet en het vliegtuig uitrolt tel ik de gaten in de cockpit, maar bij 30 raak ik de tel kwijt.
NOOT
Op 1 augustus 1943 viel de Amerikaanse Luchtmacht vanuit Libië in Afrika met 178 bommenwerpers de Roemeense raffinaderij bij Ploesti aan. Het zwaar verdedigde doelwit bleek een brug te ver. Slechts 88 vliegtuigen keerden terug, waarvan er 55 zwaar beschadigd waren. Er werd nauwelijks schade aan de raffinaderij aangebracht, terwijl de Amerikanen ruim 500 mensen verloren.
De afbeelding toont Hellâs Wrench, het vliegtuig van commandant Addison E. Baker en crew. Hij leidde de 93ste bombardementsgroep naar het doel en werd vlak bij de raffinaderij in brand geschoten. Hij liet zijn bommen vervroegd vallen om zo in de lucht te kunnen blijven en zijn eenheid naar het doel te leiden. Het toestel stortte bij het doel neer en de hele bemanning kwam om. Commandant Baker en zijn piloot John Jerstad ontvingen voor deze actie postuum de Medal of Honor.
Het is begin van deze eeuw en wij wonen net in Zwolle. We vieren een verjaardag, ergens in de winter. Misschien wel die van mijn vader. Mijn opa begint naar aanleiding van ons nieuwe adres over de oorlog.
Dat is uniek, want over die vreselijk tijd werd nooit gesproken. Wat hem betreft was het nooit gebeurd en als iemand hem ernaar vroeg dan zei hij steevast dat hij 3 maanden te jong was voor de mobilisatie en dat de oorlog â op wat verplichte arbeid als schoenmaker na â zoân beetje aan hem voorbij was gegaan.
Als 17-jarige kruipt hij met granaten op zijn rug door een weiland
De realiteit blijkt die middag een andere, want hij dient in de meidagen als vrijwilliger bij het luchtafweergeschut in Fort Blauwkapel tussen de Bilt en Utrecht: âDe schoften vlogen laag over. We knalden er zat neer, maar het was niet genoeg.â
In de oorlog blijft hij vrijwilliger voor de goede zaak en âregeltâ hij (oa) bonnen en eten voor familie en onderduikers en daarvoor loopt hij herhaaldelijk met een handkar van Utrecht naar Groningen en weer terug om onderweg bij de boeren om voedsel te krijgen en anders te kopen.
Zwolle triggert Oorlog bij hem. Niet de stad, maar de brug: âAls we daarover waren, dan was het goed.â
De brug
Als belangrijkste knooppunt naar het Noordoosten wemelt die brug vanzelfsprekend van de naziâs. Daaronder ook mensen van de CCD, het orgaan dat Zwarte Handel moet bestrijden. Dat zijn Nederlandse ambtenaren in Dienst van het Reich.
Ze nemen veel voedsel in beslag, dat vaak met pijn en moeite op fietsen met houten banden en ouderwetse karretjes te voet is opgehaald en die CCD is zo samen met een klein aantal woekerboeren verantwoordelijk voor talloze hongerdoden, ook buiten de hongerwinter om. Nederlandse verzetsmensen en normale boeren hadden het niet op de CCD: âDaar konden er niet genoeg van kapot geschoten wordenâ aldus mijn opa.
In het Dominicanenklooster van Zwolle hadden ze een hoofdkantoor en daar hangt nog altijd een marmeren plaquette met de namen van tientallen âKameraden die tijdens hun dienst stierven voor de goede zaakâ (lees: omkwamen door ingrijpen van het verzet).
De brug is die middag een lastig ding voor mijn opa. In zijn gedachte ziet hij zich vast en zeker de kar met voedsel eerst met grote moeite de heuvel op duwen om hem daarna gecontroleerd heuvelafwaarts zien te krijgen.
Iedereen die er weleens overheen gefietst is, weet hoezeer je hoopt dat het stoplicht onderaan die heuvel op groen staat als je eraan komt denderen. Beeld je in dat je daar met een handkar met 75 tot 150 kilo aardappels, wortels, bieten en graan af moet.
De zwaartekracht die aan die kar trekt, slechts gecompenseerd door het lichaamsgewicht van mijn opa en een broer, zwager of vriendin (mijn oma). En dan hadden ze al 400 kilometer in benen. Zoân kar die schurend en schuivend richting die bunker aan de voet van die heuvel glijdt.
“Kolere ambtenaren”
Dat gaat nog weleens mis en schoof je het taluud af en rolde je met je kar de uiterwaarden in, waarna die âetters van de CCDâ zich als haaien op de handel stortte: âDat moesten we opnieuw beginnen en terug naar het noorden.â
Tussen Zwolle en Groningen zitten een aantal boerderijen waar de ploeg van mijn opa voedsel haalde. Daaronder veel goede boeren die gratis of tegen kostprijs en op eigen risico het westen in leven houdt. Mensen uit de Randstad doen de logistiek, maar de boeren zorgden voor onderdak, opslagplaatsen (voor âvan allesâ), groente en soms zelfs melk en vlees.
Hij piekert even en zegt dan: âDaar wil ik wel een keer naartoe. Ik heb geen adres, maar als ik daar ben dan weet ik het wel weer.â
Mijn oma, in de oorlog al samen met mijn opa, vindt het geen goed idee, maar mijn opa is niet te vermurwen.
Er gaat een maand of twee overheen en het wordt lente. Ze komen naar Zwolle en met de familie rijden we over de oude weg naar het bewuste dorp. Eenmaal in het dorp gidst hij ons zonder moeite naar een hele grote sjieke boerderij.
Stilte
We bellen aan. Het duurt even voor er open wordt gedaan.
Het is een oude vrouw in klederdracht. Ze kijkt verbaasd naar de groep, maar ontdekt dan het mijn opa. Haar gezicht verstijft. Ze keek hem lang en indringend aan: âIk wist dat ik je nog eens zou zien.â
Mijn opa zegt niets.
We gaan naar binnen en krijgen koffie. We hebben een hartelijk en warm gesprek en zitten in een luxe keuken rond een oude smeedijzeren kachel.
Mijn opa drinkt stoĂŻcijns zijn koffie. Zijn ogen kijken naar de schilderijen aan de muur, de marmeren en bronzen beelden op de schouw en de Bijbel in het raam.
Het zijn mijn oma en hun dochter (mijn moeder) die het gesprek voeren. Het gaat over koetjes en kalfjes, maar de sfeer is raar en de oorlog komt niet ter sprake.
Het bezoek duurt niet lang. Het afscheid door de vrouw is hartelijk. Mijn opa blijft stil.
We lopen door de gang naar buiten.
Daar aangekomen draait opa zich om. Hij kijkt de vrouw aan. Haar gezicht verstrakt. Hij zegt:: âWaarom die woekerprijzen? Is dat bloedgeld echt zo belangrijk?â
De vrouw staart hem aan, wil iets zeggen, maar doet dat niet en sluit met een stalen gezicht de deur.
De terugreis naar Zwolle is lang, al duurt die maar 20 minuten.
Bron: Joop Davelaar maakte dit tijdens de oorlog mee. Hij is de opa van de man van Ksenia. Een ander verhaal van hem lees je hier.
Daar is die schreeuw weer, gevolgd door de schrille fluit. Het haalt me uit een diepe slaap.
Nog meer geschreeuw.
Naast me beweegt mijn zwager. We liggen dicht tegen elkaar aan, want de dekens zijn dun en in de zakken waar we op slapen zit nauwelijks stro.
RAUS!
Onderweg naar buiten pakken we van de tafel ons ontbijt. Een donker stuk brood, net als gisteren.
Aan een ton hangt een touw met daaraan een beker. Ik schep water en drink het snel op. Neem gauw nog een tweede maar dan moet ik de beker al doorgeven.
Buiten stellen we ons op in twee rijen, terwijl we onderwijl gauw ons brood opeten. Het is niet veel, maar ik bewaar toch een stuk voor later. Dat is handig. We worden geteld en gaan daarna op pad.
Iedere dag lopen we dezelfde route. We zijn met om en nabij de 20 gevangenen, twee bewakers en een commandant op de fiets.
Gevangenen ja, want een week eerder was ik samen met mijn zwager bij de brug in Zwolle opgepakt. We hadden in Groningen eten gehaald voor onderduikers en waren met onze handkar op weg naar Utrecht. Bij de brug vond een controleur het nodig om een stuk spek van ons te stelen.
Mijn zwager was een jaar of 17 en redelijk impulsief. Hij gaf die vuile NSBâer een rechtse directe en hoekte hem zo van het taluud af.
Hij viel in de struiken, dus overleefde het. Maar wij werden gearresteerd. Weg kar, weg eten, weg vrijheid.
Een Nederlandstalige bewaker nam ons mee de brug over richting Zwolle. Midden op hield hij halt: âIk loop zo een stukje vooruit. Ontsnappen heeft geen zin zoals je begrijpt met die bewakers aan weerszijden van de brug. Maar als jullie spullen in je zakken hebben waarvan je niet wilt dat het gevonden wordt, dan is dit wel het moment om daar vanaf te geraken. De IJssel is je graag van dienst.â Hij knipoogde en liep door.
Ik wisselde een blik met mijn zwager en snel gooiden we onze gestolen voedselbonnen weg.
Zo kwamen we met lege zakken aan in ons nieuwe huis in de Berkumstraat. Daar sliepen we, terwijl we overdag moesten werken op het rangeerterrein bij het station.
Iedere dag lopen we langs de gracht naar het station en terug. We kunnen de route inmiddels dromen.
Bij de grote kerk staat een kar met een paard ervoor. Op de kar staan melkbussen. De commandant fietst vooruit en gaat met de koetsier in gesprek. Er wordt gewezen op de melkbussen en onze commandant knikt.
Als we bij de kar zijn aangekomen moeten we halt houden. Ze zoeken twee vrijwilligers om de kar te lossen en samen met mijn zwager meld ik me.
De commandant vindt het prima en terwijl de rest van de groep weg loopt, trekken we ons uitgehongerde lichaam de kar op. We slepen de acht warme melkbussen naar de rand en tillen ze daarna naar de straat.
We pakken elk een hengsel en slepen de bussen de kerk in. Buiten praat de bewaker met de koetsier en dus besluiten we de inhoud te verkennen.
Het is warme soep. We hebben geen beker en de bussen zijn te zwaar om uit te drinken. Met onze kale handen schrapen we het schuim uit de hals van de bussen, zodat we alsnog iets te eten hebben.
Als we de laatste bus binnen hebben staan, komt de bewaker. Hij sommeert ons direct richting station te lopen waar we geacht worden kolen te scheppen.
In totale stilte glijdt het houten vliegtuig door de nacht. Het zoekt een nederzetting gelegen in de buurt van Mozdok, een stad in het noorden van de Kaukasus. Het gaat om een dorpje met drie of vier houten gebouwen, waar eerder die avond een aantal Duitse voertuigen is gezien.
Aan de stuurknuppel zit de 24 jarige Tataarse Olga, piloot bij het 588ste Russische bommenwerper regiment. Deze eenheid vliegt verouderde Polikarkov tweedekkers en heeft uitsluitend vrouwelijke piloten.
De naziâs kennen het regiment als de âNachtheksenâ. De bijnaam refereert aan de aanvalstechniek waarin de piloten ruim een kilometer voor het doel de motor van hun trage vliegtuig uitzetten en zo onhoorbaar naar het doel zweven om daar dan met uiterste precisie hun bommen te laten vallen.
Het is haar vijfde missie van de nacht en vast niet de laatste, zo weet Olga. De fascisten hebben het Rode Leger met de rug tegen de machtige rivier de Wolga gedrukt. In een paar gebouwen langs die rivier houdt het leger van de USSR in de stad Stalingrad stand tegen een overmacht aan Duitsers, Italianen, Hongaren, Roemenen, Italianen en Nederlanders. Olga vecht verder naar het zuiden, waar ze in de bergen van de Kaukasus probeert te verhinderen dat de naziâs de olievelden innemen.
Het is koud in de open cockpit en dat vindt Olga fijn, want de frisse wind helpt haar om wakker te blijven. Zonder motor hoort ze alles wat er om haar heen gebeurt en in de duisternis zijn haar oren haar eerste verdediging.
De Polikarpov PO-2 dubbeldekker is gemaakt in de jaren â20 om akkers te besproeien. Het bestaat voornamelijk uit hout en stof en is erg brandbaar. De Rode luchtmacht noemt het daarom âKerosine lantaarnsâ. Het toestel is uiterst traag, maar daardoor juist erg wendbaar. Als landbouwvliegtuig kan het overal optuigen en landen en is het bovenal betrouwbaar en makkelijk te onderhouden
Op links hoort Olga een andere tweedekker. De bedoeling is dat die langs het doel vliegt om verwarring te zaaien en luchtafweergeschut te misleiden. Rechts van haar moet haar vriendin Zoya vliegen.
Ze hebben elk zes fragmentatiebommen van twintig kilo bij zich. Dat zijn geen zware bommen en het zijn er niet veel, maar als je die precies boven op het doelwit gooit dan is alles behalve een zware tank kapot. Van mensen blijft helemaal niets over.
Ze zweeft nu een meter of 10 boven de bomen en speurt in het donker naar een weg die daar ergens beneden moet lopen en die haar naar de nederzetting zal leiden. In het flauwe licht van haar zaklamp ziet ze op een kaart dat het niet ver meer kan zijn.
Daar! Het einde van de bomenrij. Haar kameraden hebben het ook gezien en vliegen van haar weg om aan de andere kant van het dorpje voor onrust te zorgen, zodat de bommenwerper ongezien het doel kan bereiken.
Olga pakt met beide handen de beugel van haar stuurkolom vast en trekt de tweedekker meer horizontaal. Onmiddellijk neemt de snelheid af. Ze draait het vliegtuig iets van koers, zodat zij en haar waarnemer in de stoel achter haar een beter overzicht hebben.
Ze zien het dorpje liggen. Drie huizen, wat schuren en een loods met twee verdiepingen. Het is inderdaad niet ver meer. Ze knijpt in de stuurkolom en stuurt het toestel naar rechts. Daar gaan ze, voor de vijfde keer deze nacht.
Ze trekt de stuurkolom zo ver ze kan naar zich toe, zodat het vliegtuig uit de duikvlucht komt en een weg naar boven zoekt. Beneden klinken nu meer schoten, gevolgd door een serie explosies van de bommen. Olga start de motor en stuurt naar rechts, weg van de vijand.
Vlammen verlichten de omgeving en Olga vliegt met een boog terug naar het dorp. Ze heeft geen bommen meer, maar nu is het haar beurt om de vijand af te leiden.
Ze vliegt wild om en over het dorp, terwijl haar waarnemer de situatie in de gaten houdt en de aanval van haar kameraden volgt. De Duitse luchtmacht laat zich gelukkig niet zien.
Zoya valt als laatste aan. Vanuit het kleine dorp wordt nu met zware machinegeweren terug geschoten. De lichtspoormunitie trekt witte strepen door de lucht en Olga ziet de bommen op de loods vallen.
Ze verzamelen boven het bos en vliegen met zijn drieën terug naar de basis. De tweedekkers van Olga en Zoya zijn redelijk beschadigd.
De dames vertrekken naar de kantine om daar bij de kachel en met een kop hete thee warm te worden. Terwijl de toestellen worden volgetankt en voorzien van nieuwe bommen, zijn technici met naald, draad en lijm in de weer om de schade te herstellen. Over 20 minuten vertrekken ze weer, want de kaarten en instructies voor de zesde missie van die nacht worden bij de thee geserveerd.