Lieve Mama,

Lieve Mama,
Vandaag is het precies 120 dagen geleden dat ik thuis ben vertrokken. Ik hoop dat het bij jou allemaal goed is, dat je gezond bent en dat je fijne dagen hebt. Ik mis je heel erg en denk iedere dag aan je.
Tot nu toe hebben we vooral gereisd. We zijn in Oekraïne en rukten over eindeloze besneeuwde steppen op. De sneeuw is van goede kwaliteit, dus ik kan hier veel skiën. We hebben lange dikke jassen en hoge laarzen en daarin heb ik het zelden koud.
Als koerier zit ik ver achter het front, dus ik loop geen gevaar. Sowieso is het hier rustig. De strijd wordt tientallen kilometers verderop bij Stalingrad gevoerd.
De lokale bevolking doet me denken aan thuis. Ze hebben het niet gemakkelijk, maar zijn gelukkig in hun eenvoud. Het zijn harde werkers, die blij zijn met alles dat ze voor ons kunnen doen.
Ik woon met een paar kameraden in een klein dorpje en we slapen in een schuur. Die verwarmen we met hout, waar we genoeg van kunnen vinden. Als het vuur uitgaat, dan maken we het aan met stro dat we uit de daken trekken.
In het dorp zitten verder wat Hongaren en Roemenen en een enkele verdwaalde Duitser. Soms eten we samen en dan zorgen de Roemenen voor muziek, want die hebben accordeons, violen en zelf een piano bij zich.
Het is hier onwerkelijk mooi. Nachten zijn helder en dan zie ik een ontelbare hoeveelheid sterren over die uitgestrekte vlakten. Dan denk ik aan jou, maar ook aan de Rus die even verderop ligt.
Ook hij kijkt naar de sterren en vraagt zich net als ik af wat hij daar in naam van God aan het doen is. Hij heeft geen hekel aan mij, ik niet aan hem. Maar als ik hem op mijn skies tegenkom, dan zal ik op hem schieten. En hij op mij. Ik weet niet goed wat ik daarvan moet vinden.
Morgen gaan we met de Hongaren jagen. We hopen herten of varkens te schieten, zodat we de komende weken extra vlees hebben en lekkere soep kunnen maken.
Tot snel.
Liefs,
Giovanni, 9 November 1942